Dominique had hun verzekerd dat ze een kortere weg kende, die de wandeling een stuk gemakkelijker maakte. Harvath keek met belangstelling toe hoe een jong stel met een baby in een kinderwagen op sleeptouw aan het ruziën was. Iemand in dat gezin, de man dan wel de vrouw, zou voor de vakantie van tevoren eens wat uitgebreider onderzoek moeten doen. Dit was geen bestemming die je met baby’s of kleine kinderen bezocht. Zelfs voor volwassenen was het een fysieke uitdaging.
Maar dankzij die ontoegankelijkheid was Mont-Saint-Michel meer dan duizend jaar lang een geducht bolwerk gebleven. Hoe langer Harvath door de straten en over de vestingwal liep, des te meer hij het eiland waardeerde. Het sprak de krijger in hem aan.
Zoals ze had beloofd, wist Dominique inderdaad een kortere weg naar de abdij en kon ze hen door een zijdeur naar binnen leiden. Ze had al toegangskaartjes gekocht, die ze overhandigde aan een kerkfunctionaris vlak achter de deur.
Ondertussen wees ze Harvath op een collectebox die aan een dikke stenen zuil was bevestigd en gebaarde ze dat hij nog een donatie kon doen.
Aangezien ze Gods vipingang hadden mogen gebruiken, was dat wel het minste wat ze konden doen om hun waardering te tonen.
Harvath had daar helemaal geen probleem mee. Zelfs als ze gedwongen waren geweest om bij de hoofdingang in de rij te gaan staan, had hij een extraatje gegeven.
Waar ter wereld hij zich ook bevond, hij was dol op oudere godshuizen. Het waren altijd schitterende bouwwerken, met bewonderenswaardig veel aandacht voor detail. Het was een eer om bij te dragen aan het in stand houden van zoveel schoonheid.
Ze namen plaats op speciaal gereserveerde kerkbanken. Na een paar minuten geschiedenisles van Dominique begon de dienst. En die was prachtig.
Zes monniken en zes nonnen, gehuld in witte gewaden, stonden voor in de hoog oprijzende oude kerk. Hun gewijde gezangen weergalmden tegen de eeuwenoude muren, en Harvath had zelden zoiets moois gehoord.
Het leek onwaarachtig en klonk eerder als een filmsoundtrack. Maar aangezien Mont-Saint-Michel in al zijn schoonheid op een filmdecor leek, was dat passend. Als je de tijd nam om ervan te genieten, was het echte leven soms mooier dan een fantasie.
Maar aan de rand van de beschaving stond het kwaad altijd klaar om met geweld binnen te dringen.
Misschien voelde hij daarom zo’n bijzondere verwantschap met godshuizen. Als er iets was wat religie begreep, dan was het wel het kwaad. Dat sommige priesters naar de gelovigen verwezen als hun ‘kudde’, vond bij hem ook bijzondere weerklank. Die hele schaap/herdershond- en wolf/wolvenjagervergelijking leek vooral toepasselijk te zijn als hij in een kerk zat.
Het was ook een heiligdom, de enige plek waar hij zijn waakzaamheid zou moeten kunnen laten varen en zich zou moeten kunnen bezinnen, nadenken over wie hij was, wat zijn plaats in deze wereld was en of hij zich wel nobel en deugdzaam genoeg betoonde.
Terwijl hij weggleed in een contemplatieve geestesgesteldheid en zijn waakzaamheid dankzij de muziek een moment lang verslapte, trok die huivering weer door hem heen.
Alsof iemand over zijn graf was gelopen. En net als daarnet voor de Auberge Saint-Pierre raakte hij erdoor van slag.
Hij bracht zijn hand naar zijn verborgen pistool, draaide zijn hoofd om en zocht een zo groot mogelijk deel van de kerk af met zijn ogen. Maar hij zag alleen toeristen. Niets dan toeristen.
Maar als dat het geval was, waarom werden zijn zintuigen dan zo buitensporig geprikkeld? Werd hij weer schichtig, zoals toen hij uit het huis van de vrachtwagenchauffeur de straat op was gelopen of toen Landsbergis op zijn oprit was blijven treuzelen en niet meteen naar binnen was gegaan? Of was dit iets anders?
Om het allemaal nog ingewikkelder te maken begon zijn telefoon te trillen. Hij haalde hem uit zijn zak en zag dat het een oproep van Nicholas was. Hij kon hier niet opnemen, niet tijdens de vespers. Hij stuurde een bericht terug.Kan nu niet praten. En hij schoof de telefoon weer in zijn zak. Die begon meteen weer te trillen.
Harvath haalde hem weer tevoorschijn, drukte het telefoontje weg en verstuurde nog een bericht.Ik bel je zo snel mogelijk.
Bijna meteen kwam er een bericht terug.We hebben zijn telefoon gevonden. We weten waar Aubertin is.
De bezoekers rond Harvath trokken boze gezichten omdat hij met zijn telefoon zat te rommelen en geen respect voor de mis betoonde. Hij had daar alle begrip voor, maar dit kon niet wachten. Het zou ook veel storender zijn geweest als hij was opgestaan en weggelopen.
Waar is hij?appte Harvath.
Hij is daar,appte Nicholas op zijn beurt.In Mont-Saint-Michel.
Waar?vroeg Harvath verbijsterd.Specifiek?
In de abdij. Waar ben jij?
Terwijl hij heel langzaam nog een keer uitvoerig rondkeek, appte Harvath terug:Ook in de abdij.
50
De abdij bestond uit een verzameling gebouwen en buitenruimtes, waarvan een deel niet toegankelijk was voor het publiek. Aubertin zou overal kunnen zitten. Maar Harvath wist dat hij niet zomaar ergens was. Hij was vlakbij. Hij was hier.
Hij had Dominique aanbevolen omdat hij voor die dag al geboekt was. Als hij in de abdij was, zoals Nicholas had bericht, dan was dat omdat hij klanten had meegenomen. En als ze op dit tijdstip van de avond in het abdijcomplex waren, kon het niet anders of ze woonden de vespers in de kerk bij. De uitdaging voor Harvath was nu om hem te vinden zonder zelf gezien te worden.
Terwijl hij het publiek nog eens goed bekeek, boog Sølvi zich naar hem toe en vroeg hem wat er aan de hand was. Hij gaf haar zijn telefoon en liet haar de berichten lezen.