Page 116 of Near Dark

‘Wat is er gebeurd?’

‘Ik weet het niet. Eerst had ik ontvangst en toen opeens niet meer. Het is helemaal weg.’

Harvath zag hoe de vloed opkwam. ‘Hij heeft de telefoon weggegooid.’

‘Hoe weet je dat?’

‘Dat zou ik zelf ook gedaan hebben.’

‘Dan draag ik Sølvi op om jou dekking te geven.’

‘Nee,’ antwoordde Harvath. ‘Ze moet bij de dam blijven. Dit kan een list zijn.’

‘Oké,’ zei Nicholas. ‘Begrepen. Wees voorzichtig.’

***

De vloed rond Mont-Saint-Michel kwam zo snel opzetten dat die wel met een galopperend paard werd vergeleken.

Het water stroomde al over het verlaten strand en spatte tegen de rotskaap waarop het stenen kapelletje van Saint-Aubert was gebouwd.

Harvath bewoog zich snel langs de met keien bezaaide helling, in de hoop dat hij dekking zou kunnen vinden als er op hem werd geschoten.

Een stukje verderop was een smalle trap uitgehouwen uit het graniet van de kaap, die naar de kapel voerde. Vanwege de hoge muren aan weerszijden was de beklimming levensgevaarlijk. Iemand die bovenaan stond hoefde alleen maar omlaag te vuren, en dan had hij geen schijn van kans. Hij stapte in het steeds verder stijgende zeewater en benaderde het gebouw vanaf de achterzijde.

De steile rotswand was glad van het vocht, zodat hij moeilijk grip kreeg. Maar toen hij eenmaal een spleet had gevonden waarin hij de punt van zijn laars kon wrikken, aarzelde hij geen moment.

Halverwege was een oude metalen ladder in de rots bevestigd. Voorzichtig probeerde hij uit of de ladder zijn gewicht hield. In de overtuiging dat dat het geval was klom hij via de ladder een stuk sneller omhoog.

De achterkant van de kapel, die aan de zeekant lag, had geen ramen. Aan de oost- en westzijde waren de ramen onder het leisteendak zo hoog dat je er niet doorheen kon kijken, en de stenen waren te glad om omhoog te beklimmen. Zelfs als hij zo hoog kon komen, wist hij niet of hij door het glas-in-loodraam iets zou kunnen zien. Misschien had hij een menselijke gedaante kunnen onderscheiden, maar als Aubertin onbeweeglijk zou blijven zitten, was het lastig geweest. De enige optie die overbleef, was door de ingang naar binnen gaan.

Hij kroop om de kapel heen, klom over het lage muurtje en kwam bij een verweerde grijze deur en een hoog, smal venster. Hij trok zijn pistool, waarbij hij erop lette geen schaduw te werpen.

Hij bleef een paar momenten zo staan om te kijken of hij iets zag bewegen, maar dat was niet het geval. Terwijl hij op de oude houten deur met de verroeste ijzeren klinknagels afsloop, luisterde hij ingespannen naar geluiden die van binnen kwamen. Het enige wat hij hoorde, waren de wind en de ruisende zee. Hij zette zich schrap en pakte de deurklink beet.

52

De deur zat op slot. Of die van buitenaf was afgesloten omdat Mont-Saint-Michel geen nachtelijk bezoek wilde toestaan of dat de moordenaar de deur van binnen had afgesloten, kon hij slechts op één manier te weten komen. Hij week achteruit, tilde zijn voet op en trapte hard tegen de deur.

Terwijl het hout versplinterde en de deur openvloog, draaide Harvath zich razendsnel om en drukte hij zich tegen de stenen buitenmuur aan. Als hij in de deuropening was blijven staan, was hij een gemakkelijk doelwit geweest.

Voorlopig werd er in elk geval niet geschoten. Hij waagde een snelle blik naar binnen. De kapel was leeg. Dan bleef er nog maar één plek over waar Aubertin kon zijn.

Het strand was nu verdwenen, opgeslokt door het opkomend getij. Er bleef slechts een kustlijn vol scherpe keien over, die zich uitstrekte van de kapel tot aan de Fontaine Saint-Aubert. Het duurde niet lang meer of die zou ook onder water verdwenen zijn.

Er was geen sprake van dat hij over die keien heen kon klimmen. Nee, hij moest over de steile helling tussen de bomen en struiken door kruipen. Hij profiteerde daar in elk geval wel van enige dekking.

De afstand bedroeg ongeveer honderd meter, maar het was zwaar terrein. Niet alleen bleef de vegetatie aan zijn laarzen haken, het was er bovendien zo steil dat als je je voet niet heel precies neerzette, je gemakkelijk uitgleed en met je hoofd omlaag in het water op de rotsen klapte.

Hij moest er ook voor zorgen stil te zijn. De wind en de golven konden niet elk geluid uitwissen. Als er een tak knapte, kon hij zichzelf verraden en een spervuur van boven uitlokken.

Als de moordenaar daar was, kon hij geen kant meer op. Hij zat met zijn rug naar de zee. Er was geen enkele ontsnappingsmogelijkheid. Hij zou meedogenloos zijn, en elke optie lag wat hem betrof op tafel. Dat gold niet voor Harvath.

Hij moest hem levend in handen krijgen. Hij was nu al zo ver gekomen, dat dit niet abrupt met de dood van de moordenaar mocht eindigen.

Aubertin beschikte over essentiële informatie. En tot het moment dat Harvath in het bezit van die informatie was, zou hij er alles aan doen om hem in leven te laten. Wat, hoe zwart-wit dat ook klonk, toch een beetje grijs overliet.

Toen hij in het zicht van de ruïne kwam, bleef hij staan en hurkte neer. Helaas was het uitzicht niet goed.