Hij stapte onder de douche vandaan, droogde zich af en schoor zich boven de wasbak. Toen hij klaar was, dronk hij snel zijn koffie op, poetste zijn tanden en kleedde zich langzaam aan.
Ondanks de opkikker door de cafeïne en het koude water schoot hij slecht op. De bijeenkomst die hem te wachten stond, zou niet gemakkelijk worden.
Hij had geen idee of Proctor en Jasinski van Carls dood op de hoogte waren. Hij vermoedde echter van niet. Terwijl ze hun onderzoek voortzetten, hadden Noren het nieuws stilgehouden.
Dat betekende dat hij ze over de hele zaak moest inlichten, ook over de martelingen die Carl had doorstaan en de zoekacties van de moordenaar naar informatie via al zijn apparaten en denis-database. Maar hoe moeilijk dat ook zou zijn, het was lang niet het ergste.
Hij had Proctor of Jasinski niet meer gezien sinds zijn martelende persoonlijke nachtmerrie was begonnen. Zijn vrouw, zijn collega en zijn mentor waren allemaal vermoord. De Russen hadden hem vervolgens terug naar Rusland gesleept om hem te ondervragen en te vermoorden.
Ze zouden beginnen met het uitspreken van hun medeleven, want dat hoorde je als deugdzaam, fatsoenlijk mens nu eenmaal te doen. Dan zou de vraag volgen die deugdzame, fatsoenlijke mensen daarna altijd stelden, namelijk hoe het met hem ging.
Dat was voor hem nog altijd het pijnlijkste moment. Niet omdat het een beledigende of overdreven opdringerige vraag was, maar omdat hij in zijn binnenste moest kijken en moest beoordelen hoe het met hem ging. Hij wist niet of hij dat ooit zou kunnen.
Hij maakte tempo en pakte zijn tas in, de impuls negerend om nog een kop koffie te nemen. Hij moest het gebouw uit. Hij begon nu toch spijt te krijgen dat hij die bourbon door de gootsteen had gespoeld. Hij wist dat als hij in de buurt van het koffiezetapparaat kwam, hij de minikoelkast zou openen. En als dat zou gebeuren, zou het niet bij één borrel blijven.
Hij moest zichzelf weten te beheersen, alles in stukjes opdelen. Daar was hij altijd goed in geweest, echt heel goed.
Hij kon alles in een ijzeren kist stoppen, die afsluiten en in de verste uithoeken van zijn geest wegstoppen. Zo wist hij altijd te overleven. Daardoor was hij zo’n uitzonderlijk goede mensenjager, een superieur roofdier. Als hij die vaardigheid zou verliezen, zouden al zijn andere kwaliteiten er niet meer toe doen. Hij zou dan zo goed als dood zijn, als een ziek beest aan de rand van de kudde. De leeuwen zouden allereerst op hem afkomen. Hij weigerde dat te laten gebeuren.
Hij pakte zijn tas, verdrong zijn pijn en liep naar buiten om Williams te ontmoeten.
24
Williams bracht Harvath naar het kantoor van de commandant van de vliegbasis, liet hem zien waar de beveiligde vergaderzaal was en vroeg hem of hij nog iets nodig had. Harvath bedankte hem en zei dat alles prima in orde was.
Naast de pennen en notitieblokken die keurig op lederen vloeiblokken bij alle stoelen op de tafel lagen, waren er flessen water, een grote kan koffie, room, suiker, mokken, en een dienblad met vers fruit, kaas en gebakjes. Kolonel Mitchell was op en top een professional.
Een slimme kerel was hij ook. Het gebeurde niet elke dag dat de bevelhebber van denavo-troepen in Europa zijn gezicht liet zien en je conferentiezaal moest lenen voor een besloten vergadering op instigatie van de minister van Defensie. Dit was zijn kans om zich te profileren, en hij greep die kans met beide handen aan.
‘Alles goed?’ vroeg Mitchell, terwijl hij zijn hoofd naar binnen stak.
Harvath stak zijn duim naar hem op. ‘Dit is helemaal goed. Dank u wel.’
‘Mijn medewerkers van de AV- en IT-dienst staan paraat, als u hulp nodig hebt. Het wifiwachtwoord van vandaag staat op het whiteboard.’
‘We hebben weinig technische snufjes nodig. Helemaal geen zelfs.’
De basiscommandant schudde zijn hoofd. ‘Een militaire bespreking zonder PowerPoint? Dat is volgens mij een teken van de Apocalyps.’
Harvath glimlachte. ‘PowerPointsheets zijn niets anders dan een stille schreeuw om promotie.’
‘Bent u niet geïnteresseerd in promotie?’
‘Ik kan geen promotie meer maken. Tenzij er ergens een vacature op een piratenschip is, blijf ik dit werk doen zolang ik het vol kan houden.’
Mitchell glimlachte eveneens. ‘Fles rum. Dodemanskist. Als u iets nodig hebt, laat het mij of Williams dan weten. We zorgen dat het in orde komt.’
‘Komt in orde,’ antwoordde Harvath.
Terwijl de kolonel in de gang verdween, keek Harvath op zijn horloge. Proctor en Jasinski konden elk moment arriveren. Hij pakte de koffiekan, schonk een mok vol, koos een stoel iets uit het midden van de vergadertafel en ging zitten.
Weer die gedachten. De mok voelde warm aan in zijn handen. De koffie rook heerlijk. Hij sloot zijn ogen en snoof.
Inmiddels vroeg hij zich af of hij hierna ooit nog een operatie zou uitvoeren. Hij was in Key West best tevreden geweest, als je dat zo kon noemen. Misschien was verdoofd een beter woord. Hij had zich overgegeven aan zijn lot, en of hij door de alcohol dan wel door een huurmoordenaar aan zijn eind zou komen, had hem eigenlijk niet veel uitgemaakt. Maar dat was voordat Carl Pedersen was vermoord. Gemarteld en vermoord, vanwege hem. Het was nog altijd verdomd moeilijk om daarmee om te kunnen gaan.
Hij wist nog niet of hij naar een of andere bar op het zuidelijkste puntje van de Verenigde Staten terug zou keren om zich dood te zuipen. Op dit moment ging het erom zich ervan te verzekeren dat Proctor en Jasinski inderdaad de personen waren die ze volgens hem waren. Totdat hij die vraag had beantwoord, kon er niets op touw gezet worden.
Aan de muur tikte een reeks klokken, die de tijd in diverse gebieden op de wereld aangaven. Harvath hield zijn ogen dicht en luisterde, terwijl hij zijn koffie dronk. Wat hij ook deed of naliet, de wereld draaide wel door.