Met zijn blik strak op haar gericht zei hij: ‘Carl Pedersen’
Heel even vertrok de vrouw pijnlijk haar gezicht. Harvath wist niet of ze het niet kon verbergen of dat het haar niets kon schelen. Het enige wat hij wist was dat die blijk van emotie even snel weer verdween als die was opgekomen.
‘Ik weet wie je bent,’ zei hij. ‘Tenminste, dat denk ik.’
‘O ja?’ zei ze. ‘Wie ben ik dan?’
‘Draai je om, dan ik vertel het je.’
Gezien de machtsverhoudingen op dat moment was het een belachelijk verzoek, en Sølvi moest er onwillekeurig om grinniken. ‘Wil jij dan mijn pistool vasthouden terwijl ik dat doe?’
Ze raakte steeds beter op hem ingespeeld. ‘Je zult het zelf moeten vasthouden,’ zei hij, duidend op de houding waarin hij moest staan. ‘Mijn armen beginnen moe te worden.’
‘Waarom wil je dan dat ik me omdraai?’
‘Omdat je een of andere tatoeage op je rug hebt, als ik me niet vergis. Een citaat van Rousseau, als ik me goed herinner.’
‘Het is van Sartre,’ corrigeerde ze hem.
Harvath grijnsde. Hij had haar getest. ‘Al was het van Ibsen geweest, Carl zou het toch een vreselijk idee hebben gevonden dat iemand die voor hem werkte een tatoeage had, en dan nog wel zijn beschermeling.’
In de tijd dat ze herstelde, was ze weer gaan joggen. Toen ze op een prachtige dag net daarvan was teruggekeerd, was Carl langsgekomen om te kijken hoe het met haar ging. Ze had een sportbeha gedragen, en hij had toen niet alleen de tatoeage opgemerkt, maar haar er ook om uitgefoeterd.
Hij had een hekel aan tatoeages omdat ze een zichtbaar identificatiemiddel waren, en die konden spionnen noodlottig worden.
En anders dan wanneer je hinkte of een litteken in je gezicht had, ging het bij haar, een vrouw met een tatoeage over haar ruggengraat, om een kwetsbaarheid waar ze bewust voor had gekozen.
Hij had het aan haar duistere drugsverleden toegeschreven, maar er was nog iets wat hem kwaad maakte. Van alle citaten die ze had kunnen kiezen, had ze Sartre gekozen. Dat stoorde hem waarschijnlijk nog het meest. Carl beschouwde Sartre niet als een briljant filosoof of existentialist, maar als een politiek fenomeen, zoals hij alles politiek maakte. Sartre was marxist geweest en daarom was hij Pedersens vijand.
Bij elke klacht over de tatoeage had ze hem nederig gelijk gegeven. Dat marxistische gedoe was oerstom, en dat had ze hem ook laten weten. Maar politiek had helemaal niets te maken met haar keuze, en ze liet hem weten dat wat haar betrof de discussie gesloten was. Voorgoed.
Maar Carl had dat blijkbaar anders gezien.
‘Het verbaast me dat hij dat aan jou heeft verteld,’ zei ze.
‘Het verbaast mij dat ik nog steeds met mijn handen in de lucht sta,’ antwoordde Harvath. ‘Mag ik ze alsjeblieft laten zakken?’
Sølvi knikte.
‘Bedankt,’ zei hij, terwijl hij zijn armen omlaag bracht. ‘En voor de goede orde, Carl heeft me nooit over je tatoeage verteld. Hij heeft er met mijn baas over gesproken, en die heeft er tegen mij iets over gezegd.’
‘En jouw baas is Reed Carlton.’
‘Ja,’ antwoordde Harvath, terwijl hij zijn hand uitstak. ‘Scot Harvath.’
Sølvi liet haar pistool zakken, stapte naar voren en gaf hem een hand. ‘Sølvi Kolstad.’
‘Gecondoleerd. Carl was een heel goed mens.’
‘Jij ook gecondoleerd,’ zei ze. ‘Ik hoorde dat je behalve Reed ook je vrouw en een collega hebt verloren.’
Harvath knikte en veranderde van onderwerp. ‘Hoelang ben je hier al?’
‘Een tijdje.’
Hoe heb je het alarmsysteem omzeild?’
‘Daar heb ik zo mijn manieren voor,’ antwoordde ze.